Krimlinde O.-Europa; 20-25 m.
Synoniem: T. dassýtyla KIRCHN., T. rúbra DC. var. euchlóra DIPP..
Middelhoge boom met gladde, grijze stam en breed pyramidale kroon met min of meer hangende takken, op oudere leeftijd een meer afgeronde kroon vormend. Jonge twijgen kaal, glanzend geel-bruin, aan de top rood-bruin getint; knoppen geel-groen en kaal. Bladstelen dikwijls rood getint; bladeren bovenzijde glanzend donkergroen en kaal, onderzijde heldergroen tot blauw-groen met geel-bruine haarbundels in de oksels der nerven, overigens kaal of zeer spaarzaam behaard, eivormig tot breed-eivormig, bladvoet scheef hartvormig, bladrand regelmatig gezaagd met toegespitste tanden. Bloeit einde Juni, begin Juli met sterk hangende bloemtrossen, bloemen 2-7 bijeen en welriekend; schutbladen kort gesteeld; vruchten tot 1 cm lang, aan beide zijden toegespitst, 5-ribbig en viltig behaard.
De krimlinde wordt bij ons zeer veel gekweekt en aangewend voor beplanting van lanen of als alleenstaande boom in grote parken. De jonge bomen groeien eerst breed pyramidaal op, doch op oudere leeftijd krijgen zij een zeer brede, enigszins afgeplatte kroon. Vermeerdering door afleggen.
Tília americána L.
Amerikaanse linde O. N.-Amerika; 30-35 m.
Synoniem: T. glábra VENT., T. nígra BORKH..
De Amerikaanse linde, ook wel zwarte linde genaamd, is van de meeste overige soorten goed te onderscheiden door de tamelijk stevige, olijfgroene jonge twijgen, welke aan de zonzijde en aan de top rood-bruin zijn gekleurd en bezet zijn met grote, verspreid staande Ienticellen. Jonge bomen groeien eerst breed pyramidaal op, waarbij de stam zich tot in de top verlengt; bij oude bomen staan de hoofdtakken min of meer af en vormen zo een zeer brede kroon, zodat bij beplanting van lanen of straten men hiermede terdege rekening moet houden. Ook als alleenstaande boom of enige bijeen in grote parken, is deze soort zeer aan te bevelen.
Jonge twijgen kaal, ruw aanvoelend; bladeren bij volwassen bomen 12-16 cm lang; bij sterk groeiende jonge bomen soms tot 20 cm, bovenzijde donkergroen, eerst een weinig behaard, later kaal, onderzijde iets lichter getint, kaal en met baarden in de nerfoksels, welke echter gewoonlijk bij de bladvoet ontbreken, ovaal, bladvoet scheef hartvormig, bladrand scherp gezaagd met lange, toegespitste tanden. Bloeitijd Juli, gewoonlijk met 5 of meer grote, heldergele bloemen in enigszins hangende trossen, bloemen met staminodiën, stijl kaal of met enige lange haren bezet;
vrucht groot, kogelvormig en ongeribd, kortwollig bruin behaard; schutbladen zeer ongelijk van grootte, doch gewoonlijk langer dan de bloemtros.