Kransspiraea Sierlijke struiken met dunne, lichtbruine of bruin-rode twijgen en zomergroene, verspreid staande, veerspletige, gelobde bladeren met goed ontwikkelde steunblaadjes. Bloemen 2-slachtig, klein en wit getint, in okselstandige tuilen; kelk ongeveer 4 mm, kelkslippen afgerond en bijna even lang als kroonbladen; meeldraden 10-20, 1 vruchtblad; vruchten bijna rond, 1-zijdig openspringend, 1-2-zadig; zaden met glanzende, harde zaadhuid.
Tot dit geslacht behoren 4 Aziatische soorten, waarvan alleen de 2 onderstaande bij ons voorkomen, die door hun sierlijke, in de herfst tot oranje-geel of rood-bruin verkleurende bladeren en dikwijls zeer rijke bloei, voor park- en tuinbeplanting kunnen worden aanbevolen. Zij verlangen een tamelijk beschutte, zonnige standplaats en diep losgemaakte, humusrijke zandgrond. Te kweken van zaad, door afleggen of van zomerstek onder glas.