M.- en W.-China; 2-3 m.
Van de verschillende Aziatische Spiraéa’s, die in de laatste jaren ook bij ons meer worden gekweekt, is bovenstaande, door WILSON in 1901 ingevoerde, soort wel een van de sterkste en ook zeer goed tegen ons klimaat bestand. Hij vormt een dichte, ronde struik met aan de top overhangende twijgen, lichtgroene, ovaal-elliptische of ei-lancetvormige bladeren en kleine bloemen in tamelijk grote, schermvormige tuilen. In de bloeitijd, eind Juni-Juli, is dan ook de gehele struik overdekt met zuiver witte bloemen.
Jonge twijgen kantig, rood, aan de top behaard;
bladstelen tot 2 mm; bladeren 2-4 cm lang, 1-2,5 cm breed, bovenzijde kaal, onderzijde iets blauw-groen, behaard, met meestal stompe top, bijna gaafrandig.
Bloemen 4-5 mm in diameter; meeldraden langer dan kroonbladen; bloeiwijze behaard, 7-12 cm breed.