W.-China; 6-8 m.
Synoniem; S. conradíae KOEHNE.
Jonge twijgen kaal, dun, lichtbruin met vele kleine lenticellen en spits-eivormige zijdeachtig behaarde knoppen; bladsteel en spil eerst een weinig behaard, later kaal; bladeren met 2 getande, spoedig afvallende steunblaadjes, en 9-13 blaadjes;
blaadjes 5-10 cm lang, lang-eivormig, met lang toegespitste top, afgeronde bladvoet en scherp gezaagde bladrand, bovenzijde heldergroen, kaal, iets ingezonken nerven, onderzijde eerst dicht wollig behaard, later verkalend. Bloeit Mei-Juni met crème-witte bloemen in grote iets behaarde tuilen; vruchten 4-6 mm in diameter, helderrood. Deze soort wordt in Engeland gekweekt, valt op door de lichtbruine kleur van de takken, de zeer lang aan de struik blijvende bladeren, die in het najaar tot oranje-rood verkleuren en de helderrode vruchten.