W.-China; 2 m.
Synoniem.: Osmánthus delaváyi FRANCH..
Gedrongen groeiend struikje, met kleine, scherp getande, lederachtige bladeren, in April rijk bloeiend met kleine, riekende, witte bloemen in 3-7-tallige, eind- of okselstandige tuilen. Twijgen fijn behaard, groen, later grijs; bladeren zeer kort gesteeld, 1-2 cm lang, 7-12 mm breed, ovaal of elliptisch, met puntig toelopende, soms bijna afgeronde top, rand scherp gezaagd, met afstaande tanden, bovenzijde glanzend donkergroen, onderzijde iets lichter, geheel kaal.
Bloemsteel tot 6 mm lang, fijn behaard; kelklobben iets gewimperd; kroonbuis tot 8 mm lang;
kroonlobben afstaand; vrucht 6-8 mm in diameter, blauw-zwart, eivormig.
Deze soort verlangt een beschutte standplaats; in tegenstelling met voorgaande soort, bloeien ook jonge struiken zeer rijk en is de plant in het voorjaar overdekt met heerlijk riekende, witte bloemen.