Kruipwilg Europa, Azië; 1,5 m.
Deze ook in ons land algemeen voorkomende kruipwilg, komt vrij veel voor in de duinen, doch ook op de Veluwe en op moerassige plaatsen in de veenstreken; afhankelijk van de standplaats is de groeiwijze meer of minder kruipend, in de duinen zijn de takken en twijgen over de grond uitgespreid; cultuurplanten groeien meer opgaand met overhangende takken. Twijgen zeer dun, aanvankelijk met korte haren bezet en kale of behaarde knoppen; bladeren zijdeachtig behaard, later bovenzijde glanzend groen, kaal of spaarzaam behaard, onderzijde blauw-groen met zilverwitte haartjes bezet, zeer verschillend van vorm, breed-ovaal tot lijn-lancetvormig, meestal kort toegespitst met omgebogen top, gaafrandig of zwak klierachtig getand, soms gezaagd; katjes kort gesteeld, klein; schutblaadjes donkerbruin of driekleurig; ♂ bloemen met 2 meeldraden, ♀ bloemen met meestal wollig of viltig behaard vruchtbeginsel, soms ook kaal.
Van de kruipwilg komen verschillende vormen voor, o.m. de volgende:
S. r. var. lanáta C.S., wollig behaarde bladeren; var. argéntea WIMM. et GRAB., eironde of elliptische bladeren, zijdeachtig behaard; var. fúsca C.S., bladeren bovenzijde glanzend groen, onderzijde behaard; var. rosmarinifólia WIMM. et GRAB. heeft dunne, roestbruine jonge twijgen en smal lancetvormige bladeren met een weinig omgerolde bladrand; bladeren onderzijde aanvankelijk zijdeachtig behaard, later kaal, bovenzijde matglanzend donkergroen ; var. prostrata SMITH komt zeer veel in Z.-Limburg voor, een zeer laagblijvend, altijd kruipend struikje; f. angustifólia GREN. et GODR. verschilt van de var. rosmarinifólia, door de omgebogen top der bladeren en niet rechte groeiwijze. De bladeren zijn aan de onderzijde enigszins blauwgroen getint en gewoonlijk groter dan die van de var. rosmarinifólia; var. rieseána STRAEHL., kleine, ronde bladeren, de top ingekeept, geheel wollig behaard; var. vitellína G. F. W. MEY. met enigszins gele twijgen, enz.. Van de kruip- en de oorwilg, S. répens en S. auríta, zijn zeer mooie bastaarden bekend, onder anderen S. r. f. flexuósa GÖRZ x S. auríta L.. De jonge twijgen zijn grijs behaard; bladeren bijna zuiver ovaal, met soms iets toegespitste top en gave bladrand, aanvankelijk aan beide zijden behaard, later bovenzijde spoedig kaal wordend of zeer spaarzaam behaard, onderzijde blauw-groen en blijvend behaard.