M.- en W.-China; 3 m.
Opgaand groeiende struik met klierachtig viltig behaarde twijgen, bladstelen en bloeiwijzen. Twijgen niet kantig, gestekeld; bladeren 3-5-tallig, blaadjes ovaal of eivormig-ovaal, met grof gezaagde rand, spitse top en afgeronde bladvoet, blaadjes 4-7 cm lang, eindblaadje tot 12 cm lang, bovenzijde donkergroen, kaal of zeer spaarzaam behaard, onderzijde grijsviltig behaard. Bloeit in Juli-Augustus met kleine, lichtrode of rose bloemen in tot 30 cm lange, veelbloemige tuilen; bloemen ruim 1 cm in diameter; vruchten oranje-rood; zeer rijk dragend.
Deze soort is vooral als besdragende struik aan te bevelen; verlangt echter een beschutte standplaats en half schaduw.
R.i. var. kuntzeánus BAILEY, synoniem: R.innominátus HORT., heeft grijsviltige, kort gestekelde twijgen, meestal 3-tallige bladeren met zeer groot, tot 15 cm lang eindblad, aan onderzijde grijsviltig en zeer laat afvallend. Bloemen lichtrood, tot 1 cm in diameter;
vruchten kleiner dan die van de soort, oranje-rood.