Akkerroos Europa; 0,60 m, klimmend tot 4 m.
Synoniem: R.répens SCOP., R.silvéstris HERRM..
De akker- of veldroos komt in het wild voor als een kruipende struik met plat op de grond liggende twijgen, 7-, ook 5-tallige bladeren en slank gesteelde witte bloemen, soms iets rose getint, die te voorschijn komen aan de korte, opstaande zijtakjes langs de 2-jarige takken en in de nazomer worden opgevolgd door bijna donkerrode bottels; in ons land in het wild voorkomende in Z.-Limburg en op Z.-Beveland.
Blaadjes glad, niet glanzend, meestal 7-tallig, eirond of ei-lancetvormig, tot 4 cm lang, rand gezaagd, bovenzijde dof donkergroen, kaal, onderzijde grijs-groen en langs de nerven behaard.
Bloemen 3-4 cm in diameter, wit of bleekrose in weinigbloemige, schermvormige tuilen of alleenstaand; schutbladen met kort gesteelde of zittende klieren bezet; kroonbladen omgekeerd-eirond aan de top uitgerand; stijl kaal; kelkslippen ei-lancetvormig; bottels rond ovaal, in September rijp wordend.