Z. O. N.-Amerika; 10-15 m.
Synoniem: R.glutinósa SIMS.
De zogenaamde „lijm- of kleefacacia” wordt bij ons een kleine tot middelhoge boom, met sterk afstaande takken en twijgen; hij ontleent deze bijnaam aan de kleverige, jonge twijgen, bladeren en bloemtrossen. Bij jonge, sterk groeiende exemplaren staan de twijgen zeer sterk af, zijn iets overhangend, terwijl bij oude bomen de takken meer schuin naar boven groeien, een brede ronde kroon vormend. Evenals bijna alle soorten bloeit ook deze in Juni-Juli in veelbloemige trossen met lichtrose bloemen, terwijl deze soms ook nog in Augustus te voorschijn komen. Overigens een zeer mooie boom om alleenstaand te worden aangeplant, liefst tegen N.W.-winden beschut. Jonge twijgen vooral aan de top kleverig, bruin-rood; bladeren met kleverige, klierachtige hoofdbladsteel, met 12-24, kort gesteelde, ovale of eivormig-ovale blaadjes, 1,5-3,5 cm lang, 8-20 mm breed, bovenzijde donkergroen, kaal, onderzijde iets lichter en spaarzaam aanliggend behaard, met stompe, genaaide top en meestal afgeronde bladvoet. Bloemen tot 2 cm lang, in veelbloemige, iets overhangende trossen;
vlag breed-ovaal, aan de top iets uitgerand; kelk donkerbruin, klierachtig behaard; peulvrucht 5-8 cm lang, spaarzaam klierachtig behaard.
