N.W.-Amerika tot M.-Californië; 2-2,5 m.
Synoniem: R.subvestítum HOOK. et ARN..
Opgroeiende struik met stevige, iets afschilferende takken; jonge twijgen borstelig behaard, met tot 2 cm lange, meestal 3 bijeenstaande stekels. Bladeren aan tot 3,5 cm lange viltig behaarde bladstelen, 2.5- 4 cm lang, stevig, 3-5-lobbig, getand-gezaagd, bovenzijde meestal kaal, donkergroen, met iets verdiepte nerven, onderzijde dicht viltig behaard en beklierd, in het najaar tot scharlakenrood verkleurend.
Bloeit in Mei; meestal 1-2 bloemen bijeen aan slanke behaarde bloemstelen; kelkslippen eivormig, rood; kroonbladen wit of iets rose gestreept; meeldraden zo lang als de kelkslippen, met pijlvormige helmknoppen. Vrucht rond-eivormig, dicht borstelig behaard.