Gewone kruisbes Europa, N.-Afrika; 1,5 m.
Synoniem: Grossulária reclináta MILL..
Bij ons zeer sporadisch verwilderd voorkomend, een dichte struik vormend met gestekelde takken en twijgen, bijna ronde, 3-5-lobbige bladeren, onaanzienlijke, kort gesteelde, groen gekleurde bloemen en meestal behaarde, ook gladde vruchten, groen, groen-wit, geel of rood gekleurd.
Twijgen grijs-wit, afschilferend, met meestal 3-delige stekels onder de knop; stekels tot 1 cm lang, grijs, aan de top iets bruin; bladstelen tot 2,5 cm lang, meestal behaard. Bladeren 2-6 cm in diameter, gewoonlijk iets langer, 3-5-lobbig, lobben stomp toelopend, overigens de rand gekarteld, bovenzijde spaarzaam behaard of kaal, donkergroen, onderzijde blijvend behaard, heldergroen. Bloeit April-Mei;
bloemen 1-2, soms 3 bijeen aan tot bijna 1 vogeldxk cm lange behaarde bloemsteel; kelkbuis en kelkslippen behaard; meeldraden korter dan kelkslippen;
vrucht meestal klierachtig behaard, dikwijls glad, vooral bij grootvruchtige vormen.
R.g.var. uva-críspa SM., synoniem: R.grossulária var. pubéscens W.D.KOCH, R.uva-críspa L., wijkt van de soort af, door behaarde twijgen, iets langere stekels, dichter behaarde bladeren en bladstelen, de eerste dieper gelobd en ingesneden gekarteld, dichter grijsbehaarde bloemstelen en kleine, gele, behaarde vruchten, zeer zoet smakend.
Van bovenstaande gewone kruis- of stekelbes stammen de talrijke grootvruchtige Europese vormen af, bij ons voornamelijk voorkomend op klei- of leemhoudende gronden in Zeeland, N.-Holland en Gelderland.