W.-China; 4-6 m.
Bij ons hoogstens 1 m hoog wordend, de twijgen spaarzaam beklierd; bladeren 5-10 cm lang, lederachtig, meestal omgekeerd lang-eivormig, met afgeronde top, bovenzijde donkergroen, onderzijde blauw-groen, netaderig. Bloeit einde April-Mei, met 7-14 bloemen in grote tuilen; bloemstelen beklierd;
bloemkroon 5-7 cm in diameter, klokvormig, met 5 sterk teruggeslagen en bijna gaafrandige kroonbladen, glanzend geel, zeer zelden gevlekt; 8-10 meeldraden; stijl ver voor de meeldraden uitstekend.
Voorzover mij bekend komt deze soort niet bij ons voor; naar mijn mening kan zij op een beschutte standplaats, half-schaduw en op een vochtige bodem wel aangeplant worden.
G. Bloeiwijze onregelmatig; bloemkroon vaak vlezig, bijna steeds ongevlekt; vruchtbeginsel meestal dicht behaard en beklierd.