O.-China; 4 m.
Bij ons behoeft deze soort een beschutte standplaats en vormt dan een dicht vertakte struik met eerst spaarzaam behaarde, spoedig geheel kaal wordende, lichtgroene twijgen. Bladeren 8-18 cm lang, elliptisch of omgekeerd lang-eivormig, de onderzijde iets blauw-groen getint. Bloeit in Mei-Juni met lichtrose naar wit afbloeiende bloemen in grote, eindstandige tuilen; bloemstelen ongeveer even lang als de bloem, beklierd; kelkslippen zeer kort; bloemkroon 6-7 cm in diameter, 7-lobbig; meeldraden 14-16, stijl en vruchtbeginsel beklierd.
Tot het ontstaan der vele hybriden heeft ook deze soort medegewerkt; er is gebruik gemaakt van de mooie bladvorm en de mooie, riekende bloemen, zodat ontstaan is een groep hybriden, die men wel de Fortuneihybriden noemt. Daartoe behoort de bekende „Duke of York".