M.-China; 3-5 m.
Opgroeiende struik, met zeer laat uitlopende beklierde twijgen; bladeren 15-30 cm lang, aan tot 3 cm lange beklierde en behaarde bladstelen, meestal lang omgekeerd-eivormig, met stompe of afgeronde top, aan de basis geoord, bovenzijde glanzend donkergroen, onderzijde lichtgroen.
Bloeit in Juli-Augustus met ruikende bloemen in 7-15-bloemige tuilen; bloemen aan tot 5 cm lange geheel beklierde stelen; bloemkroon 7-lobbig, wit tot rosé getint, klok-buisvormig, 6-9 cm lang; meeldraden 14, stijl iets langer dan meeldraden.
Tot deze groep behoort ook Rh. griersoniánum BALF. F. et TORR. ; deze is echter bij ons absoluut niet winterhard.
F. Bladeren meestal, in verhouding tot de lengte breed, vaak met afgeronde top en bladvoet, soms deze laatste ook hartvormig;
bloemen meestal weinige bijeen; bloemkroon 5-lobbig.