KI. Azië; 25 m.
In groeiwijze, bladvorm en vruchten zeer veel op Q. róbur gelijkend; van deze te onderscheiden door grotere bladeren, die aan de onderzijde met sterharen zijn bezet, in tegenstelling met de bladeren van Q. róbur, welke geheel onbehaard zijn. De vruchten zijn groter en hebben een min of meer zoete smaak.
Jonge twijgen zacht behaard, ook de bladknoppen, later kaal; bladeren tot 18 cm lang, bovenzijde kaal, min of meer blauw-groen, onderzijde duidelijk sterharig, diep gelobd, aan de bladvoet geoord, lobben meestal afgerond evenals de diepe insnijdingen, zeer kort gesteeld. Bloemen als bij Q. róbur; ♀ bloemen zeer lang gesteeld, meestal drietallig; vrucht tot 4 cm lang; kuip viltig behaard.