Struiken met kleine, dichtbijeenstaande, verspreid staande, enkelvoudige, 3-lobbige bladeren met spoedig afvallende steunblaadjes. Bloemen 2-slachtig, meestal alleenstaand aan de zeer korte zijtakjes, 5 kelk- en 5 kroonbladen, deze laatste geel-wit getint; meeldraden ongeveer 25; 1, zelden 2 stampers; vrucht droog.
Van dit geslacht is slechts 1 soort bekend, bij ons vrijwel niet voorkomend, tenzij in botanische collecties.
Voor gebruik, standplaats en kweekwijze zie het vorige geslacht.