Zandkers Opgaand groeiend struikje met slanke, kastanjebruine, geheel kale twijgen, meestal omgekeerd-lancetvormige bladeren, even voor of gelijk met de bladontwikkeling bloeiend met kleine, witte, kortgesteelde bloemen, terwijl de glanzend zwart-rode vruchten reeds in Juli-Augustus rijp zijn. Bij ons wordt deze struik hoogstens 1,5 m, meestal opgaand, groeiend, doch ook soms met sterk afstaande takken, niet opvallend door mooie bloei, doch wel door de in de nazomer zeer mooi tot karmijnrood verkleurende bladeren.
Twijgen en knoppen eerst bruin-groen, later bruin-rood. Bladsteel 10-16 mm lang; bladeren 4-7 cm lang, 1-2,5 cm breed, meestal omgekeerd-lancetvormig, top stomp of soms plotseling kort toegespitst, bladvoet puntig toelopend, bladrand boven het midden aanliggend gezaagd, bij de bladvoet gaaf, bovenzijde dofgroen, onderzijde grijs- of blauwgroen met lichtbruine hoofdnerf en bijna niet zichtbare zijnerven.
Bloemen ruim 1 cm in diameter, meestal 2-4 bijeen aan tot 15 mm lange, dunne bloemstelen; kroonbladen omgekeerd-eivormig; meeldraden talrijk en even lang als de kroonbladen; vrucht 1 cm lang, eirond.