Europese tros- of vogelkers De europese tros- of vogelkers is bij ons vrij algemeen bekend en wordt zeer veel voor onderbeplanting gebruikt; dan vormt deze soort een zeer brede en hoog opgroeiende struik met bruine twijgen en tamelijk grote, eivormige of elliptische bladeren, die eerst dofgroen, later in de nazomer tot rood verkleuren. Belangrijker is de struik in de bloeitijd, dan is deze overdekt met brede hangende trossen sterk ruikende witte bloemen die langs bosranden of in open plekken in het bos sterk de aandacht trekken.
Deze soort wordt dan ook zelden als boom gekweekt en een van de kenmerken van deze is de eigenaardige geur der takken, vooral indien de bruine opperhuid is verwijderd.
Bladeren 6-12 cm lang, vaak met korte scheef afgeronde bladvoet en toegespitste top, bladrand gezaagd, met afstaande tanden, onderzijde grijs-groen, met beharing in de nerfoksels, overigens kaal.
Bloeit April-Mei, in hangende brede trossen, gewoonlijk alle bloemen gelijk open; deze 1-15 cm in diameter, wit, met aan de binnenzijde behaarde kelkbuis en omgekeerd eivormige kroonbladen en deze meer of minder gekarteld; meeldraden half zo lang als de kroonbladen; vruchten tot 8 mm in diameter;
bij rijp worden zwart, bijna rond met gegroefde binnenschaal.
P.p. var. wateréri BEAN, synoniem: P.p. var. grandiflóra HORT., is een zeer rijk bloeiende vorm die bloeit met tot 20 cm lange hangende of afstaande trossen; kenmerkend zijn de goed zichtbare haarbundels in de nerfoksels.
P.p. var. pléna ASCH. et GR., synoniem: P.p. vav. parviflóra K.KOCH, P.p. var. glaúca INGRAM. Zeer rijkbloeiend met half gevulde zuiverwitte bloemen; bladeren aan de onderzijde iets blauw getint; bloemen kleiner dan bij de soort, in smalle meer opstaande trossen.
P.p. var. spáethii REHD., synoniem: P.p. var. glaúca HORT. non INGRAM; bladeren iets blauwachtig getint; bloemen tot 2 cm in diameter in grote iets overhangende trossen.
P.p. var. láxa REHD.; twijgen sterk afstaand of iets overhangend; bloeit tamelijk rijk in hangende trossen; vruchten iets kleiner dan bij de soort.
P.p. var. albértii HORT. vormt een meer pyramidale kroon en bloeit zeer rijk in smalle, doch zeer lange overhangende trossen.
P.p. var. pubéscens REG.; in N.-Azië inheems; jonge twijgen en bladeren behaard.
P.p. var. aucubaefólia JAEG.; gewoonlijk een hoge struik vormend; bladeren eivormig, geel of goud-geel gevlekt en bespikkeld.
P.p. var. commutáta DIPP.; bladeren eivormig, met breed-wigvormig toelopende bladvoet en grof gezaagde bladrand; de bladeren en bloemen ontwikkelen zich veel vroeger dan bij de soort.
P.p. var. leucocárpa REICHENB. en var. chlorocárpa REICHENB. onderscheiden zich door afwijkend gekleurde vruchten; de eerste heeft geelachtig witte, de laatste groen-geel gekleurde vruchten.