David’s peizik China; 3-6 m.
Synoniem: Pérsica davidiána CARR..
Komt voor als hoge struik of kleine boom in het gebergte bij Peking; men veronderstelt, dat ook deze soort een der wilde vormen is van de thans gekweekt wordende perzik. Bij ons gewoonlijk niet hoger wordend dan 3 m, een brede struik vormend met slanke, eerst olijfgroene, later vooral aan de zonzijde, bruin-rode twijgen met spits eivormige, geheel aanliggende bruine knoppen. Bladeren 6-12 cm lang, 1,5-3 cm breed, heldergroen, lancetvormig, top zeer lang toegespitst, bladvoet wigvormig toelopend, bladrand fijn gezaagd met naar voren gerichte tanden, geheel kaal.
Bloeit einde Maart-April langs de gehele twijg met alleenstaande, zeer kort gesteelde, bijna zittende bloemen tot ruim 2 cm in diameter, bleekrose, naar wit afbloeiend, aan de basis door knopschubben omgeven; vruchten 2-3 cm in doorsnede, bijna rond, geel-groen, fijn viltig behaard.
P.d. var. álba BEAN en var. rúbra BEAN, beide zeer rijk bloeiende sierstruiken met zuiverwitte of rose-rode bloemen.