Driebladige citroen N.-China; 7 m.
Synoniem; Citrus trifoliáta L., C. tríptera CARR..
Men ziet deze soort zeer zelden in onze tuinen en parken aangeplant, daar zij gewoonlijk als bij ons niet voldoende winterhard beoordeeld wordt. Het is een zeer mooie struik, breed uitgroeiend met groene, enigszins kantige, gedraaide takken met zeer grote, een weinig samengedrukte dorens, vóór de bladontwikkeling bloeiend met zuiverwitte, heerlijk ruikende, stervormige bloemen, terwijl deze in het najaar worden opgevolgd door gele, citroenachtige vruchten. Bladsteel gevleugeld; bladeren bovenzijde glanzend heldergroen, onderzijde iets lichter, 3-tallig, tot 6 cm lang; blaadjes ovaal of elliptisch met stomp afgeronde of stomp toelopende top, wigvormig toelopende bladvoet en, vooral boven het midden, gekartelde bladrand. Bloeit in Mei met kort gesteelde, okselstandige bloemen, 1-2 bijeen; vruchten tot 5 cm in diameter, geel.
Deze struik verlangt een beschutte plaats, zonnig, doch tegen de morgenzon beschut; het blad blijft zeer lang aan de struik, doch deze is in de winter geheel kaal. De vruchten worden bij ons zelden rijp, zodat, wanneer men deze plant wil kweken, men óf zaad óf jonge planten moet importeren (Orleans, enz.). Zij worden als groenblijvende planten met kluit gekweekt en verzonden.