O.N.-Amerika; 6m.
Synoniem: Ph.latifólius SCHRAD., Ph.grandiflórus var.floribúndus GRAY.
Bij ons gewoonlijk onder eerstgenoemd synoniem voorkomend, een zeer hoge struik wordend, met stevige, grijs getinte twijgen. Bladeren 5-12 cm lang, eivormig, top spits, soms toegespitst, bladvoet meestal breed-wigvormig toelopend, rand spaarzaam getand, bovenzijde donkergroen, onderzijde grijsgroen, behaard.
Bloeit Juni-Juli in behaarde, opstaande trossen, meestal 7-11 bloemen bijeen; deze 3-4 cm in diameter, wit, zwak riekend; kelk en kelkbladen, ook de basis der stijlen, behaard, deze laatste bijna geheel vergroeid.