Kruidachtige planten, soms laagblijvende struiken met overstaande of afwisselend geplaatste, aan de top der twijgen meestal ongesteelde bladeren.
Bloemen in eindstandige pluimen of tuilen, met 5-delige kelk en 2-lippige buisvormige bloemkroon, de onderste lip 3-, de hoogst geplaatste 2-lobbig;
meeldraden 5, waarvan 1 steriel; doosvrucht met talrijke gevleugelde zaden.
Van dit geslacht zijn ruim 150 soorten bekend, waarvan slechts enkele bij ons kunnen worden geplant;
ook deze verlangen een zeer beschutte, droge, zonnige standplaats en enige bedekking in de winter. Kweekwijze door scheuren, van zaad of zomerstek.