Japan; 6 m.
Synoniem.: O.aquifólium BENTH. et HOOK., Olea aquifólium SIEB. et Zucc., Olea ilicifólia HASSK..
Bij ons de meest voorkomende soort, uiterlijk het meest op de gewone hulst gelijkend, een zeer brede struik vormend met stevige, glanzend groene, getande bladeren, in Mei-Juni bloeiend met kleine, zuiver witte bloemen in oksel- of eindstandige bundels. Twijgen bij het uitlopen bruin, geheel kaal, later grijs; bladstelen groen, 10-15 mm lang;
bladeren 4-7 cm lang, 1,5-3,5 cm breed, met scherp gepunte top, wigvormig toelopende bladvoet, aan iedere zijde 4-6 scherp gepunte tanden, soms gaaf of spaarzaam getand, bovenzijde glanzend donkergroen, onderzijde zwak glanzend lichtgroen, geheel kaal.
Bloemen aan dunne, tot 15 mm lange, geheel kale bloemsteel, tot 1 cm in diameter, met zwak getande kelk en tot de kelk gedeelde, afstaande kroonlobben; vruchten 12-15 mm lang, bij rijp worden blauw-zwart.
O.i. var. purpuráscens BEAN, synoniem.: O.i. var. purpúreus REHD., O.aquifólium var. atropurpúreus NICH.; jonge twijgen en bladeren in het voorjaar bruin-rood getint, de laatste donkergroen verkleurend.
O.i. var. variegátus REHD., synoniem.: O.i. var. argénteo-marginátus BEAN; bladeren iets kleiner dan bij de soort, wit gevlekt.
O.i. var. aúreo-marginátus BEAN; bladeren geel gevlekt en gerand.
O.i. var. myrtifólius MOUILLEF., synoniem.: Olea aquifólia var. myrtifólia DIPP., heeft iets kleinere, meestal gaafrandige bladeren, naar beide zijden puntig toelopend.
O.i. var. rotundifólius REHD.; bladeren hoogstens 3 cm lang, bijna rond of breed-elliptisch, gaafrandig of zeer kort getand; een zeer dwergachtig groeiende struik.