Planten zomer- of wintergroen, geheel onbeschubd;
bladeren meestal kleiner dan 5 cm, of, indien groter, dan zomergroen en met gewimperde rand. Bloemen in eindstandige tuilen uit gemengde of afzonderlijke knoppen; meeldraden 5-10; vruchtbeginsel 5-hokkig, borstelig behaard, zelden kaal.