Gepubliceerd op 19-03-2019

Lonicéra L

betekenis & definitie

Kamperfoelie Zomer- of zomer- en wintergroene struiken of klimplanten, met overstaande, gaafrandige, kort gesteelde bladeren; knoppen, met uitzondering der windende soorten en vormen, meer dan 1 bij elke knoop en dan boven elkaar staand; twijgen vaak hol;

bloemen okselstandig, 2 bijeen of in zittende schijnkransen, met 2 grote schutbladen en 4 kleine voorblaadjes; kelk 5-tandig; kroon 5-lobbig of 2-lippig; meeldraden 5; stijl vrij lang, met grote stempel; vruchtbeginsel 2-5-hokkig; weinigtot veelzadige besvrucht. Van bovenstaand geslacht zijn volgens REHDER 180 soorten bekend, waarvan ongeveer de helft in cultuur is; van deze zijn hier de meest aanbevelenswaardige soorten en vormen opgenomen.

Hoewel de struikvormig groeiende soorten en vormen gewoonlijk niet onder de mooist bloeiende houtgewassen worden gerangschikt, zijn vele hiervan in de bloeitijd zeer mooi, bijvoorbeeld vele vormen van L.tatárica L., L.maáckii MAXIM., L.ledeboúrii ESCH. en L.syringántha MAXIM.. Enkele groenblijvende soorten, zoals L.nítida WILS. en L.pileáta OLIV. kunnen als solitair in kleine tuinen, rotspartijen of langs muurtjes worden geplant; eerstgenoemde soort ook voor het maken van lage groenblijvende hagen. De klimmende of windende soorten zijn vaak half groenblijvend;

zij munten uit door mooi gevormde, vaak welriekende bloemen en worden gebruikt voor het beplanten van pergola’s en lage muren, ook wel tegen oudere bomen.

Voor de kweekwijze der verschillende soorten en vormen zie men bij de beschrijving.

Planten struikvormig of windend; bladeren meestal onder de bloeiwijze niet vergroeid; bloemen gewoonlijk 2 bijeen, zelden alleenstaand Ondergeslacht Chamaecérasus A. Planten struikvormig opgroeiend, soms kruipend, niet windend.

I. Bloemen regelmatig met 5-lobbige kroon; schutbladen bladvormig, voorblaadjes samen vergroeid; bladeren klein, in de knop gevouwen; twijgen met wit merg . . . . Sectie Isoxylósteum II. Bloemen onregelmatig, met soms 2-lippige kroon en uitgezakte kroonbuis; schutbladen niet, of zeer zelden bladvormig; voorblaadjes ontbrekend of niet samen vergroeid . . . . Sectie Isíka III. Bloemen altijd met 2-lippige kroon; voorblaadjes vrij, of paarsgewijze vergroeid; twijgen spoedig hol wordend . . . Sectie Coeloxylósteum B. Planten steeds windend.

IV. Bloemen okselstandig, 2 bijeen, dikwijls gezamenlijk een eindstandige bloeiwijze vormend; schutbladen vaak priemvormig; voorblaadjes niet of zeer zelden vergroeid; twijgen hol . . . . Sectie Nintóoa Planten windend; twijgen zonder merg; bladeren onder de bloeiwijze met elkander schotelvormig vergroeid; bloemen 2-lippig of soms regelmatig, 6 bijeen in zittende schijnkransen; voorblaadjes ontbrekend of meestal afzonderlijk . . . . Ondergeslacht Periclýmenum

< >