Wilgbladige duindoorn M.-Azië; 10 m.
In tegenstelling met de vorige soort, heeft deze een meer opgaande groeiwijze en vormt een kleine boom met min of meer overhangende, bruin beschubde of bruin-viltige twijgen. Bladeren 6-10 cm lang, 6-13 mm breed, bovenzijde grijs-groen, onbeschubd, onderzijde grijsviltig, zeer spaarzaam bruin beschubd met bruin getinte middennerf, lancetvormig, gaafrandig.
Bloemen geel-wit, in Maart-April; vruchten lichter getint dan die van de vorige soort, minder opvallend.
Deze soort kan men van zaad, ook van afleggers vermeerderen.