China; 3-5 m.
Hoge, pyramidaal opgroeiende, dichte struik; jonge twijgen eerst dichtviltig behaard en grijs getint, later kaal en ruw aanvoelend; bladsteel 5-15 cm, zeer spaarzaam behaard; bladeren 5-9 cm lang, bovenzijde kaal en fris groen, onderzijde kaal of zeer spaarzaam bij de nerven behaard en grijs-groen, eivormig, gewoonlijk 3-lobbig, zelden meer, soms ongelobd, lobben afgerond, groot getand of gekarteld, bladvoet afgerond of wigvormig toelopend. Bloeit van midden Juli af tot in de nazomer met enkele violette bloemen; bloemsteel 1-2,5 cm, behaard; bloemen okselstandig, alleenstaand, uitgespreid trechtervormig, 6-10 cm in diameter; vrucht, droge, openspringende doosvrucht, zaden niervormig, met platte rug en vederharige kam.
Naast de goud- en zilverbontbladige variëteiten, welke bij ons nog zeer sporadisch voorkomen, zijn in onze kwekerijen zeer vele tuinvormen aanwezig, welke uitmunten door grotere, meestal dubbele bloemen in verschillende kleuren. De meest aanbevelenswaardige zijn; gevuldbloemig: „Albo-plénus”, zuiver wit; „Admiral Dewey”, zuiver wit; „Paconiflórus”, roserood; „Amaránthus”, violet-rose; „Elegantíssima”, wit met rose-rood; „Róseo-plénus,” rosé; „Duc de Brabant”, donkerrood; „Comte de Flandre”, rood; „Coerúleoplénus”, donker lilablauw; met enkele bloemen: „Rubin”, karmijnrood; „Tótus álbus”, zuiver wit;
„Coeléstis”, blauw.