Z.-Europa, M.-Zeegebied; 80 cm.
Middelhoge struik met op Ephedra gelijkende, ronde, iets gegroefde, sterk vertakte, overhangende twijgen, bij oudere struiken soms iets gedoornd. Bladeren 3-tallig, aan de top der twijgen enkelvoudig of 2-tallig;
blaadjes ongesteeld tot 14 mm lang, lijnvormig, meestal kaal. Bloemen ruikend, goudgeel van Juni-Augustus, in weinigbloemige, eindstandige hoofdjes aan korte zij twijgen; kelk iets behaard; peulvrucht 1 cm lang, 1-zadig, behaard.
III. Twijgen gevleugeld of 3-kantig; bladeren enkelvoudig; bloeiwijze korte, eind- of okselstandige trossen