Wintergroene struiken met verspreid staande, lederachtige, gekartelde of getande bladeren; bloemen fles- of kruikvormig, okselstandig, alleenstaande of in kleine pluimen; meeldraden 10; helmhokjes met naalden; vruchtkelk vlezig uitgegroeid, de doosvrucht geheel omsluitend.
De enkele soorten, welke bij ons winterhard zijn, zijn alle laag blijvende, soms kruipende struikjes, welke zeer goed op half beschaduwde plaatsen groeien op een veenhoudende zandgrond. Zij worden dan ook gebruikt voor tussenplanting of voor bodembedekking. Men kweekt onderstaande soorten zeer gemakkelijk van worteluitlopers of van zomerstek in de koude bak.