O.-China; 3 m.
Synoniem: E.grandiflóra LINDL..
Een van de meest voorkomende soorten; vooral op oude leeftijd zeer langzaam groeiend en een enigszins kwarrig groeiende, brede struik vormend met geheel kale, bruine twijgen en knoppen, elliptisch-ovale of soms omgekeerd eivormige bladeren en zuiver witte bloemen in eindstandige trossen. Bladeren zeer kort gesteeld, 4-8 cm lang, 12-28 mm breed, onderzijde grijs, geheel kaal, top afgerond of stomp toelopend, bladvoet wigvormig toelopend, bladrand gaaf of aan de top getand.
Bloemen tot 5 cm in diameter met breed eironde kroonbladen, plotseling zeer kort aan de voet toegespitst, de laagst geplaatste kort gesteeld, overigens ongesteeld; meeldraden 15-25, tegenover elk kroonblad 3-5; vruchten regelmatig 5-delig, tot 1 cm breed.
E.r. var. prostráta REHD. wijkt alleen van de soort af door meer afstaande, soms kruipende twijgen.
E.r. var. dentáta REHD.; jonge twijgen, blad- en bloemstelen behaard; bladeren grof getand, de onderzijde iets behaard.