Japan, Korea; 3-4 m.
Groeiwijze meer opgaand, een vrij dichte en breedpyramidale kroon vormend, met donkergroene twijgen; bladstelen tot 12 mm lang, bruin-rood;
bladeren 10-14 cm lang, heldergroen, in de nazomer bruin-rood verkleurend, elliptisch of ovaal, met plotseling toegespitste top en wigvormig toelopende bladvoet, bladrand fijn gezaagd, meermalen met de grootste breedte boven het midden. Bloeit in Juni met groen-gele bloemen, zeer ongelijk van grootte, de kleinste bloemen met korte meeldraden en lange stijl, de grootste bloemen met lange meeldraden en korte stijl; vruchten rose-rood, tot 16 mm in diameter, 4-hokkig; zaden lichtrood met oranjekleurige zaadmantel. Een zeer aanbevelenswaardige soort voor kleine groepen of als voorbeplanting; de in het najaar tot bruinrood verkleurende bladeren en de mooie gekleurde vruchten zijn zeer opvallend.