Europa, Alpen; 20-40 cm.
Voor beplanting van zonnige hellingen of kunstmatige rotsgroepen is dit alpenbewonende struikje zeer mooi;
het is echter een bezwaar, dat het in de winter enige bedekking behoeft. Bij ons wordt het een dwergachtig groeiende struik met tamelijk dikke, kort vertakte, behaarde twijgen en zeer laat afvallende, kort gesteelde, elliptisch gevormde bladeren; deze zijn 2-4 cm lang, aan beide zijden blijvend behaard, bovenzijde iets glanzend grijs-groen, onderzijde heldergroen, top stomp of puntig toelopend, bladvoet geleidelijk in de korte steel overgaand. Bloeit Mei-Juni aan het einde der twijgen met zittende of kort gesteelde, zuiverwitte, sterk ruikende bloemen, meestal 2-5 bijeen;
kelkbuis aan de buitenzijde zijdeachtig behaard;
vruchten helderrood.