Gepubliceerd op 15-03-2019

Daboécia cantábrica K. KOCH

betekenis & definitie

W.-Europa, Ierland, N.-Spanje; 50 cm.

Synoniem: D.polifólia DON, Menziésia polifólia Juss..

Laag blijvende struik met eerst opgaand groeiende, later neerliggende zeer dunne twijgen, kleine, glanzend groene, kort gesteelde, bijna zittende bladeren; van Juli tot eind September bloeiend met lila-rose bloemen in eindstandige, tot 10 cm lange trossen.

Twijgen behaard en beklierd, in tweede jaar behaard blijvend; bladeren tot 12 mm lang, elliptisch, aan beide zijden met één zeer klein naaldvormig blaadje, rand iets ingerold, bovenzijde glanzend donkergroen, onderzijde witviltig, langs de rand en aan de basis met gesteelde klieren. Bloemen tot ruim 1 cm lang;

kelkbladen spits, veel korter dan de kroon; kroonbladen kruikvormig vergroeid, aan de top 4-spletig;

zaden zeer klein, lichtbruin.

D.c.var.álba DIPP. groeit iets lager dan de soort, bloeit minder rijk, met witte bloemen.
D.c.var.atropurpúrea DIPP. heeft kleinere, purperrode bloemen. Voor randen, als voorbeplanting, ook voor rotstuinen of muurtjes is Daboécia zeer aan te bevelen.

Groeit het best in de halfschaduw of tegen de morgenzon beschermd.

< >