Z. O.-Amerika, Florida; 10 m.
Twijgen grijsbruin, kaal; bladeren 4-8 cm lang, bovenzijde glanzend donkergroen, onderzijde lichtgroen, met duidelijke nerventekening, geheel kaal, lang-eivormig of lang-lancetvormig, grootste breedte boven het midden, top stomp, soms iets puntig toelopend, bladvoet smal wigvormig; bladsteel 2-5 mm lang.
Bloeit Juni-Juli met kleine helderwitte bloemen in tot 15 cm lange, okselstandige, iets overhangende trossen; bloemen 4-5 mm in diameter, 5-tallig;
vrucht een ei vormige openspringende kantige doosvrucht, ongeveer 2 cm lang.
Bij ons een hoge struik vormend, opvallend door de talrijke witte bloemtrossen en de in het najaar tot scharlakenrood verkleurende bladeren. Men kweekt deze soort van zaad of door afleggen.