Griekenland; 3 m.
Kleine, zeer dicht vertakte struik met dicht viltig behaarde twijgen en tot 1 cm lange, iets behaarde doornen; bladstelen 8-15 mm lang, viltig behaard;
bladeren 1,5 tot 3,5 cm lang, 5-7-lobbig, de bladvoet kort afgerond, de lobben diep ingesneden en kort afgerond, gaaf, of iets gezaagd-getand, eerst aan beide zijden dichtviltig behaard, later bovenzijde spaarzaam, onderzijde blijvend dicht behaard.
Bloeit begin Juni, in zeer korte viltig behaarde opstaande tuilen; bloemstelen ruim 1 cm lang en evenals de zeer korte kroonbladen viltig behaard;
bloemen 1 cm in diameter; vrucht 5-7 cm in diameter, iets behaard met korte, teruggeslagen kelkslippen, helderrood, met 4-5 stenen.