M.N.-Amerika; 10 m.
Kleine boom met zeer sterke, afstaand groeiende takken met dunne, iets gebogen tot ruim 6 cm lange doornen, een dichte, bijna vlakke kroon vormend.
Bladstelen tot 1,5 cm lang; bladeren 3-8 cm lang, 2-5,5 cm breed, breed-eivormig, soms omgekeerdeivormig, lederachtig, bladvoet wigvormig toelopend, gaaf, overigens rand scherp ongelijk gezaagd, bovenzijde glanzend donkergroen, onderzijde iets lichter, geheel kaal.
Bloeit einde Mei begin Juni met talrijke kleine, witte bloemen in geheel kale, rijke tuilen; bloemen tot 1,5 cm in diameter, meestal 10 meeldraden met rose helmknoppen; vruchten tot 12 mm in diameter, eerst bruin, later scharlakenrood, met meestal 2, zelden 3 stenen.
C.c.var. salicífólia AIT., synoniem: C.c.var.lineáris SER., C.c.var.horizontális HORT., wijkt van de soort af, doordat de takken meer horizontaal afstaan; bladeren iets dunner, elliptisch of lang-elliptisch, terwijl, evenals bij de soort, de vruchten zeer lang aan de boom blijven. Soort en variëteit komen vrij veel in oude aanplantingen voor en zijn dan ook door de karakteristieke, vlakke bouw der kroon uitermate geschikt om als solitair te worden aangeplant, uitmuntend door zeer rijke bloei, terwijl de bladeren in de nazomer tot scharlakenrood verkleuren.
C.c.var.spléndens AIT. wijkt van de soort af door meer elliptisch gevormde bladeren, sterker glanzend en met kort afgeronde top; vrucht met opstaande kelkslippen.
