Z.-Rusland, Kaukasus; 3 m.
Synoniem: C.pectináta Bosc.
Jonge twijgen eerst dicht behaard, aan de top rood-bruin, later kaal; twijgen met tot 12 mm lange doornen en bijna ronde bruine knoppen. Bladstelen 2-3 cm lang, fijn behaard. Bladeren 4-7 cm lang, eivormig, 4-7-lobbig of -spletig, eerst aan beide zijden behaard, later bovenzijde kaal, donkergroen, onderzijde iets lichter en langs de nerven blijvend behaard.
Bloeit in Mei met tot 1,5 cm brede bloemen in zeer fijn behaarde tuilen; kelkbladen na het afbloeien iets rosé getint; kroonbladen omgekeerd eivormig;
vrucht elliptisch, soms bijna peervormig, purperrood, met gewoonlijk 2 stenen.