Gepubliceerd op 15-03-2019

Córnus sanguínea L

betekenis & definitie

Europa; 5 m.

Hoog opgroeiende struik met iets kantige, bruin-groene, aan de zonzijde rood-bruin getinte twijgen, kort gesteelde, eivormige bladeren, einde Mei-Juni, soms nog later, bloeiend met witte bloemen in 4-7 cm brede tuilen, vruchten September-October rijp wordend, blauw-zwart gekleurd. Deze soort is een der beste voor onderbeplanting, daar zij goed schaduw verdraagt; ook als vrijstaande struik zeer mooi; oudere planten vormen een dichte, brede kroon, terwijl de donkergroene bladeren in het najaar rood-bruin verkleuren. Twijgen aanvankelijk behaard, later geheel kaal, met wit merg; bladeren aan tot 15 mm lange bladstelen, 4-7 cm lang, aan jonge struiken wat groter, top toegespitst, 3-5 paar zijnerven, bovenzijde spaarzaam behaard, onderzijde grijs-groen, vrij dicht behaard; vruchten ongeveer 6 mm in diameter, blauw-zwart, iets gestipt.

C.s.var.viridíssima DIECK, van de soort afwijkend door groen blijvende takken en vruchten.

Van de bontbladige vormen zijn bekend C.s.var.aúreo-marmoráta SCHWER. en C.s.var.variegáta WEST., de eerste met goudgeel gevlekte en soms gerande bladeren, echter in de zomer verlopend, de laatste een zeer compact groeiende struik met constant witbont blijvende bladeren.

< >