Zomergroene struiken met verspreid staande, bijna ongesteelde bladeren. Bloemen met vrije kroonbladen, alleenstaande of soms enkele bijeen aan de top der twijgen; 5 kelk- en 5 kroonbladen, 10 meeldraden, met iets gespleten helmhokjes; stijl iets korter dan de kroonbladen; doosvrucht lang gesteeld, 5-6-hokkig, veelzadig.
Van bovenstaand geslacht is slechts een soort bekend, die zeer gemakkelijk van zaad kan worden gekweekt.