Mantsjoerije, Japan; 15-20 m.
Syn.: B. uhnifólia REG..
Jonge twijgen soms spaarzaam, doch ook wel tamelijk dicht met kliertjes bezet, later glanzend roodbruin; knoppen tot 8 mm lang, dezelfde kleur als de twijgen; bladstelen 2-3 cm lang, een weinig rood getint; bladeren gemiddeld 6-8 cm lang, 7-10 paar zijnerven, bovenzijde donkergroen, nerven iets verdiept en sterk afstekend, onderzijde langs de nerven blijvend behaard, breed-eivormig of ongeveer driehoekig-eivormig, bladvoet gewoonlijk min of meer hartvormig, bijna vlak, top lang toegespitst, bladrand ongelijk-, soms dubbel gezaagd; ♀ katjes walsvormig, soms enigszins overhangend; zaadvleugel smaller dan de halve breedte van het zaad. Gewoonlijk wordt deze berk lang niet zo hoog als hierboven is aangegeven; hij vormt een brede, opgaande struik of kleine boom met ronde kroon en geel-witte, afbladerende schors.