Struiken met geel hout en gedoornde twijgen; bladdorens meestal 1-3-, doch ook 3-7-delig; bladeren verspreid staande, enkelvoudig, zomer- of wintergroen, bladrand gezaagd of getand, soms gaaf of gelobd; bloeit in Mei-Juni met gele of oranje-gele bloemenen deze dan enkele bijeen of in grote, trosvormige pluimen; vrucht een bes, rood of zwart gekleurd, met weinig zaden.
Behalve ruim 175 soorten, zijn van dit geslacht nog zeer vele variëteiten en bastaarden bekend en daar, zoals bekend is, ook deze laatste meermalen worden gezaaid, is het aantal vormen legio. Uit deze zeer rijke verscheidenheid is een keuze gedaan van die soorten en vormen, welke in ons land en omgeving worden gekweekt of bijzonder kunnen worden aanbevolen.
Het verspreidingsgebied van het geslacht Bérberis is in hoofdzaak gelegen in Z.-Amerika, Midden- en Oost-Azië, daarnaast komen soorten voor in N.Amerika, N.-Afrika, M. en Z.-Europa, KI.-Azië, de Balkan enz. De groenblijvende soorten, welke grotendeels komen uit Z.-Amerika, China en de Himalaya, worden bij ons zeer veel aangeplant als voorbeplanting, in kleine groepen of in borders; de bladverliezende soorten eigenen zich meer voor grote groepen of soms voor onderbeplanting. Deze laatste worden van zaad gekweekt, terwijl de groenblijvende soorten en variëteiten kunnen worden vermeerderd door afleggen of door veredelen, beter nog van stekken in de nazomer onder glas. Hoewel het beter is steeds wortelechte soorten en variëteiten te kweken, kan het soms nodig zijn veredeling toe te passen; als onderstammen neemt men dan steeds die soorten of variëteiten welke gemakkelijk door zaaien kunnen worden vermeerderd, en dan hoofdzakelijk nog die waarvan de kleur van het blad belangrijk afwijkt van de te veredelen soorten of variëteiten, bijvoorbeeld Bérberis vulgáris var. purpúrea, opdat de grondscheuten van de onderstam zeer gemakkelijk herkend en verwijderd kunnen worden.
Overigens zie men voor het gebruik en de wijze van vermeerdering bij de beschrijving.
A. Bladeren zomergroen of zeer laat afvallend I. Bladeren niet laatafvallend en gewoonlijk langer dan 2 cm; bloemen in duidelijke trossen of pluimvormige trossen; bladdorens enkelvoudig of tot 3-delig; vruchten min of meer rood.