Onder de verschillende vormen, welke uit zaailingen van B. stenophýlla zijn ontstaan, is bovenstaande zeker een der mooiste; hij vormt een gedrongen groeiende struik met overhangende zijtakken, welke bij ons een hoogte van ongeveer 1 m kan bereiken. Bloeit in Mei met grote trossen oranje-gele bloemen. In groeiwijze en bladvorm komt hij B. darwínii zeer nabij, doch de enigszins omgerolde bladrand wijst op verwantschap met B. empetrifólia. De bloeitijd valt na B. darwínii en vóór B. stenophylla. Jonge twijgen bruin-rood, later grijs-bruin, met tot 6 mm lange, meestal 4-delige bladdorens. Bladeren tot 2,5 cm lang, bovenzijde glanzend groen, onderzijde licht groen, soms in het najaar rood verkleurend, lancetvormig, top scherp gepunt en aan iedere zijde daarvan een scherp gepunte tand, zeer zelden meer dan 2 tanden.
Van de overige in ons land gekweekte vormen noemen wij nog de volgende:
B. s. var. latifólia HORT.; zeer sterk groeiend, met grotere en bredere bladeren dan de soort.
B. s. var. coccínea HORT. blijft lager en heeft oranje-geel met karmijnrood gekleurde bloemen.
B. s. var. corallína compácta HORT. ; zeer laag blijvend met kleine trossen, donker oranje-geel en karmijnrood gevlekte bloemen.