Z.W.-China, Yunnan; 1,5-2 m.
Hoog opgroeiende struik, met kantige, eerst berijpte, later roodbruine twijgen met 3-delige bruine bladdorens. Bladeren 1-3 cm lang, boven blauwachtig-groen, onder iets berijpt, omgekeerd-eivormig, meestal gaafrandig of soms iets doornig getand. Bloemen alleenstaande, lichtgeel, 1-1,5 cm breed, einde Mei of Juni; vruchten tot 1 cm lang, lichtrood, eivormig.
Een zeer mooie, breed uitgroeiende struik, in de voorzomer opvallend door de berijpte twijgen en bladeren; de laatste in het najaar zeer mooi rood tot oranjerood verkleurend.
B. d. var. aproximáta REHD. , Synoniem: B. albicáulis HORT., in alle delen kleiner dan de soort; jonge twijgen en bladeren intensiever berijpt dan bij de soort.
B. d. var. epruinósa C.S.. Een tot 1,5 m hoge struik met zeer sterk overhangende twijgen en zeer dicht met meestal 3-delige bladdorens bezet. Jonge twijgen en bladeren minder sterk berijpt dan bij de soort, soms ook geheel onberijpt; vruchten iets donkerder dan bij de soort.
