Vlak groeiende of kruipende zomergroene struiken, met gesteelde verspreid staande, ingesneden gezaagde bladeren. Bloemen in eindstandige trossen, weinige bijeen; kelk blijvend, 4-5-lobbig; bloemkroon urnvormig met 4-5 kleine lobben; meeldraden 8-10;
vruchtbeginsel 4-5-hokkig; vrucht een besvormige steenvrucht met 4-5 stenen.
Slechts 3 soorten zijn van dit geslacht bekend; zij worden gekweekt van zaad of zomerstek onder glas.