Aardbeiboom Z.-Europa, Z.W.-Ierland; 6-10 m.
Bij ons een vrij hoog opgroeiende struik met klierachtig behaarde bruinrode twijgen; de stam of dikke takken grijs en met loslatende schors. Knoppen spitseivormig, zeer spaarzaam aan de top behaard; bladstelen 5-7 cm lang, met klierharen bezet; bladeren 7-10 cm lang, 2,5-5,5 cm breed, ovaal, of omgekeerdlancetvormig, meestal naar de bladvoet smal toelopend, rand scherp gezaagd, bovenzijde matglanzend donkergroen, onderzijde lichtgroen, kaal.
Bloeit September-November in tot 6 cm lange iets overhangende eindstandige trossen; bloemstelen en kelk iets klierachtig behaard, kelkslippen gewimperd; bloemkroon 6-8 mm lang, wit, soms iets rose getint; meeldraden iets langer dan vruchtbeginsel; stijl ongeveer zo lang als de bloemkroon.
Vrucht tot bijna 2 cm in diameter, bij rijp worden oranje-rood, ruw.
De bloeitijd van deze soort is betrekkelijk lang; het komt voor dat bij gunstig weer bloemen en vruchten zich gelijktijdig aan de plant bevinden.