Struiken of bomen met tamelijk dikke, gestekelde twijgen met breed merg; bladeren gesteeld, eentot meermalen geveerd; bloemen klein in eindstandige, schermvormige pluimen; 5 meeldraden; stijlen vrij of aan de voet vergroeid; besvormige steenvrucht met 2-5 samengedrukte stenen.
Van bovenstaand geslacht (inclusief Dimorphánthus) zijn ongeveer 20 soorten bekend, afkomstig van Australië, Azië en N.-Amerika, doch bij ons zijn slechts enkele soorten winterhard. Deze vormen hoge struiken of kleine, weinig vertakte bomen, die met hun grote geveerde bladeren als solitairstruiken of -bomen worden geplant. Zij verlangen een niet te droge, vruchtbare zandgrond. Men kweekt de soorten van zaad of wortelstek; variëteiten door enten onder glas op de soort.