Krentenboompje Meestal opgaande struiken of kleine bomen met spitse, veelschubbige knoppen, gesteelde, enkelvoudige, zomergroene bladeren met gebogen nerven en kleine, afvallende steunblaadjes. Bloemen wit in trossen langs vorigjarig hout, kelkbuis klokvormig, 5 korte, stompe kelkbladen, 5 meestal smalle kroonbladen; 10-20 meeldraden; 2-5 stijlen, vrij of gedeeltelijk vergroeid; vrucht klein, sappig, appelvormig met 4—10 dunvliezige hokken, blauw-zwart of rood getint.
Van dit geslacht zijn ongeveer 25 soorten bekend, meestal alle half-schaduw verdragend en uitmuntend door rijke bloei. Zij verlangen een niet te natte, liefst kalkhoudende zandgrond. Kweekwijze door zaad, afleggen of van worteluitlopers; ook door afenten op Crataégus monogýgna of Sórbus aucupária, doch deze kweekwijze is beslist af te raden, daar de oorspronkelijke vorm van de soort of variëteit geheel verloren gaat en op eerstgenoemde kweekwijzen alle soorten en variëteiten zeer gemakkelijk kunnen worden vermeerderd.
A. Bladeren in de knop gevouwen; stijlen 5, steeds, tenminste aan de basis, vergroeid en langer dan de kelkbuis; top van het vruchtbeginsel kaal, of zeer zwak behaard.
