Oosterse els Oriënt, Syrië; 10-15 m.
Voorzover mij bekend is, komt de soort zelve in ons land niet voor; het is mij tenminste niet mogen gelukken materiaal daarvan te krijgen. Wel van A. o.
var. pubéscens DIPP., waarvan mij bomen bekend zijn met een stamomvang van 2,5 m, welke een zeer dichte, brede kroon vormen; bij oude bomen is de schors ruw en donkerbruin, de takken, welk sterk afstaan, zijn bruin-grijs. Wanneer in het voorjaar de ♂ katjes te voorschijn komen, is de boom op zijn mooist; hij lijkt dan wel enigszins op een oude boomhazelaar, Córylus colúrna; de katjes komen echter iets vroeger, zijn veel langer en ook lichter gekleurd. Jonge twijgen en bladeren dicht en fijn behaard; bladsteel 2-3 cm lang; bladeren 6-11 cm lang en 4-6,5 cm breed, bovenzijde donkergroen, spaarzaam behaard, onderzijde iets lichter en langs de nerven blijvend behaard, ei- of lancetvormig met meestal afgeronde bladvoet, top met kleine spitse punt, bladrand bij de bladvoet onduidelijk gezaagd, naar de top scherp gezaagd of getand.
Deze zeer mooie els, welke vooral als alleenstaande boom kan worden aanbevolen, groeit zeer goed op een goed doorlatende, vochtige zandgrond.