Gewone els Europa, N.-Afrika; tot 25 m.
Syn.: A. vulgáris HILL.
Voor tuin- of parkbeplanting wordt de gewone els zelden gebruikt; hoogstens in grote parken en tuinen en dan nog op betrekkelijk vochtige gronden waar hij zich, alleenstaande, tot een vrij grote, mooie parkboom kan ontwikkelen. Gewoonlijk wordt deze els als hakhout geplant, ook wel als windkering langs fruit- en moestuinen. In de zomer herkent men deze soort vrij spoedig aan de bijna ronde of rond-eivormige bladeren met enigszins gegolfde onregelmatig dubbel gezaagde bladrand; in het voorjaar zijn de bladeren enigszins kleverig, later donker- of blauwgroen en meestal kaal. In de winter zijn de gesteelde blauwe knoppen en de donkergrijze schors kenmerkend; bij het snoeien of hakken valt de rood-bruine kleur van het hout op. Overigens is de gewone els wel zo algemeen bekend, dat vermelding van de verdere kenmerken overbodig is. In grote parken treft men soms hoge bomen aan, welke als zogenaamde veren zijn geplant en bij het dunnen gespaard zijn gebleven; zij vormen dan een recht doorschietende stam met een mooie, losse kroon.
A. g. var. barbáta LEDEB. wijkt van de soort af door langer blad, waarvan de top spits toelóopt, onderzijde duidelijk behaard, haarbundels in de oksels der nerven. Deze variëteit kan ook door zaad worden vermeerderd en komt vrij constant op.
A. g. var. denticuláta LEDER., jonge twijgen en bladeren behaard; breed-elliptische bladeren, de top enigszins toegespitst; in de oksels der nerven duidelijk zichtbare haarbundels. Vermeerdering door zaad.
A. g. var. rubrinérvia DIPP. heeft donkergroene bladeren; nerven en bladstelen min of meer rood gekleurd.
A. g. var. sorbifólia DIPP., de lijsterbesbladige gewone els, met lang-eivormige bladeren, diep gespleten, welke doen denken aan de bladeren van Sorbus intermédia. Alle bovengenoemde variëteiten kunnen tot vrij grote bomen uitgroeien.
Meer afwijkingen in de bladvorm vertonen A. g. var. incísa WILLD. en A. g. var. laciniáta WILLD.; de eerste is een langzame groeier en heeft bladeren, welke gelijken op die van de gewone meidoorn, de laatste heeft zeer diep ingesneden bladeren.
A. g. var. aúrea VERSCH. is een kleine boom of pyramidevormige heester met geelgroene takken en twijgen en goud-gele bladeren; vooral in de winter is het een mooie sierboom, daar de zich reeds vroeg ontwikkelende ♂ katjes eveneens goud-geel gekleurd zijn.
A. g. var. quercifólia LOUD. kan een vrij grote hoogte bereiken, de bladeren gelijken wel enigszins op die van de gewone eik, Quercus róbur, vandaar de naam eikbladige gewone els.