M.- en O.-China; 1,5 m.
Jonge twijgen rood-bruin, behaard; bladeren 2-3,5 cm lang, eivormig of lang-eivormig, met spitse top en afgeronde bladvoet, rand gezaagd en gewimperd, bovenzijde iets glanzend donkergroen, kaal of alleen bij het uitlopen iets behaard, onderzijde vooral langs de nerven blijvend behaard.
Bloeit in Juli-Augustus met iets ruikende, witte bloemen in meestal eindstandige tuilen; bloemen 12-15 mm lang, met 5 behaarde kelkslippen, zo lang als de kroonbuis; deze laatste trechtervormig; kroonlobben teruggeslagen.
Alle soorten, met uitzondering van A.graebneriána verlangen een zeer beschutte standplaats en enige bedekking in de winter; zij worden dan ook bij ons zeer weinig gekweekt, tenzij voor uitvoer naar streken met een milder klimaat. In Engeland komen alle hierboven beschreven soorten voor op de kwekerij van MARCHANT bij Wimborne, Dorset.